1. Inleiding
1. InleidingKoolrabi heeft nog maar weinig bekendheid bij de consument. Zowel in openlucht als onder glas kan de teelt opgezet worden. De knol die boven de grond gevormd wordt, is eigenlijk een verdikking van de stengel aan de voet van de plant, waarop de bladeren zijn ingeplant. Afhankelijk van de groeiomstandigheden, kan deze een doormeter van 5 tot 15 cm bereiken. Men kan koolrabi in twee groepen indelen namelijk de groene (of witte) en blauwvioletkleurige rassen. Ondertussen hebben ook bij deze teelt de hybriden hun intree gedaan.
2. Grondeisen en waterbehoeftenIedere grond kan voor de teelt in aanmerking komen op voorwaarde dat hij goed doorlatend is. Daarom zijn de meeste tuingronden goed geschikt voor deze teelt. In bepaalde gevallen kan een extra structuurverbeterend middel (o.a. turf, gemalen houtschors) oppervlakkig worden ingewerkt, waardoor de wortelontwikkeling gunstig zal beïnvloed worden. Koolrabi is een zeer oppervlakkig (bovenste grondlaag) wortelende plant waardoor deze gevoelig is aan structuurbederf en wateroverlast. Groeistoornissen dienen in de groeiperiode vermeden te worden om het opschieten te voorkomen. In het jong stadium heeft de plant weinig water nodig; echter bij een omvang van 3 á 5 cm doormeter, is in de meeste gevallen een extra watervoorziening van de planten nodig. Dit is zeker het geval in droge en warme perioden. Afhankelijk van vochthoudende eigenschappen van de grond, kan enkele malen gieten per week noodzakelijk zijn. Voor de oogst dient men echter voorzichtig te zijn met de watergifte om het barsten van de knollen te vermijden. 3. BemestingTwee voedingselementen zijn zeker belangrijk bij de teelt van koolrabi. In de eerste plaats is dit stikstof. Deze wordt best in tweemaal toegediend,d.w.z. voor het planten onder de vorm van een scheikundig samengestelde meststof (o.a. 12.12.17) in verhouding van 5 kg per are. Een extra stikstofgifte, als overbemesting, kan toegediend worden wanneer de knollen 3 cm doormeter hebben in verhouding van 3 á 4 kg per are met kalknitraat of potasnitraat. Koolrabi is ook dankbaar voor magnesium. Dit kan samen met de voorraadbemesting voor het planten in de grond worden ingewerkt, onder de vorm van magnesiurnsulfaat in verhouding van 3 kg per are. Gebreksverschijnselen aan magnesium komt bij deze teelt nogal vaak voor. 4. Rassenkeuze
Er bestaan in koolrabi twee groepen, namelijk groen (of witte) en blauwvioletkleurige knollen en bladeren. De eerste genoemden zijn het meest in trek maar zijn gevoeliger voor opschieten en barsten. Afhankelijk van de teeltperiode dienen daarom ook de aangepaste rassen te worden uitgekozen. Om de mooiste, grootste en meest malse knollen te bekomen kiezen we voor hybriderassen. 5. TeeltoverzichtDe teelt van koolrabi kan zowel onder glas als in open lucht gebeuren. De diverse teeltschema's met de respectievelijke groeiduur worden voor beide teeltvormen worden weergegeven in de tabellen 1 en 2. Tabel 1 Teeltoverzicht en groeiduur in dagen van de teelten onder glas
6. ZaadeigenschappenDe zaden vertonen veel gelijkenis met deze van bloemkool. Het duizendkorrelgewicht schommelt rond de 3,5 gram met een kiemkracht van normaal 80 %. De optimale kiemtemperatuur is hoog voor koolrabi namelijk 20 á 25 °C. De kieming van de zaden komt echter al op gang vanaf 5°C. Men kan, bij voldoende kiemkracht van de zaden, rekenen op 120 plantjes per gram-zaad. 7. ZaaienDe voorkeur gaat naar de opkweek van de plantjes in perspotjes van 4 á 5 cm. Voor de vroege teelten, glas en openlucht, wordt in verwarmde serre gezaaid (zaaiing van november tot einde maart). Temperaturen beneden de 12°C zijn zeer nadelig tijdens de opkweekperiode omdat hierdoor het opschieten in de hand wordt gewerkt. De latere zaaiingen kunnen dan gebeuren onder koud glas, of in openlucht op wachtbed of ter plaatse vanaf mei. Ongeveer na één week á 14 dagen kunnen de plantjes worden opgepot in perspotten. De verdere opkweek duurt van 1 maand (zomerperiode) tot meer dan 2 maanden voor deze die in november gezaaid zijn. Planten voor de openlucht, vooral van de vroege teelt, dienen voldoende afgehard te worden voor het uitplanten. Een tijdelijke bedekking met geperforeerde plastiek zal voor de vroege plantingen zeker verantwoord zijn. Uitplanten van losse planten of met blote wortel, is ook mogelijk in de zomerperiode (zaaiing vanaf mei). Nochtans bestaat bij deze werkwijze meer gevaar voor opschieten (groeistoornis). 8. PlantafstandIn functie van de teeltperiode wordt de plantafstand bepaald. Voor vroegere glasteelt is deze onderlinge afstand het kleinst, terwijl voor de herfstteelt in openlucht, een ruimere plantafstand wordt opgenomen. Het gevaar voor botrytis en valse meeldauw is in deze teeltperiode het grootst. In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de plantafstand in functie van de teeltperiode. 9. OogstenVanaf een knolontwikkeling van 7 cm kan er reeds in een vroege teelt geoogst worden. In de zomerperiode streeft men naar een ontwikkeling van 10 cm. Te lang wachten om met de oogst te beginnen levert het gevaar op dat de knollen houterig gaan worden en zelfs opschieten. Normaal moet er tweemaal per week worden geoogst. Na het uittrekken van de plant, wordt de pinwortel (of het pootje) weggesneden of afgeknipt met een snoeischaar. De onderstaande bladeren worden verwijderd, zodat de bovenste bladeren als een pluim behouden blijven. Dit verwijderen kan gebeuren zowel vóór als na het uittrekken van de planten. Tabel 3 Plantafstand (in cm) en aantal planten per are in functie van de teeltschema's
|
Nog meer over groenten
Boekentip! De Groente- en Fruit Encyclopedie met beschrijvingen van 99 % van alle groente- en fruit soorten en van alle technieken nodig om succesvol groenten en fruit te telen. Winnaar Beervelde Award voor het beste Belgische tuinboek.- "...de compleetste encyclopedie wat groenten en fruit betreft..." (uit De Volkstuin) "...een prima doe-boek..." (uit Nest). Klik hier voor meer info en talrijke recensies over dit boek © Copyright Luc Dedeene (Contact) & Plantaardig.com (1998-2011) Alle rechten voorbehouden.
|