www.plantaardig.com
De Teelt van
bonen
Auteur : Luc Dedeene
Bonen behoren tot
de vlinderbloemenfamilie. De kleur van de bloemen, maar ook de kleur,
de vorm en de grootte van de peul kan sterk verschillen. Bonen
zijn voor het grootste deel afkomstig uit Centraal-Amerika. In de
zestiende eeuw is de teelt in Europa begonnen. Aanvankelijk werden
bonen geteeld voor de droge, rijpe zaden. Later werd ook het gebruik
van de onrijpe peulen gekend. Een belangrijke stap was de komst van de
boon zonder draad.
De meeste bonen behoren tot de soort Phaseolus vulgaris, maar binnen
deze soort is er een enorme verscheidenheid.
Als je zaden koopt loont zeker de
moeite even na te gaan wat er in het doosje zit. De keuze aan
variëteiten is zeer groot. Ieder jaar worden een aantal nieuwigheden
aangeboden. Nieuwe rassen bieden voordelen zoals een hogere productie,
betere ziekteresistentie en minder snel vliezig worden.
Het onderscheid tussen klassieke rassen en nieuwigheden is snel
gemaakt. De prijs van nieuwe rassen is zowat het dubbele van de
klassiekers.
Grond en watervoorziening
De grond waarin we bonen willen zaaien moet al voldoende opgewarmd zijn
en mag niet te nat zijn. In een te natte en te koude grond komen bonen
gewoonweg niet op. Ook de kiemplantjes zijn nog heel gevoelig voor kou
en vocht. Doordat volgroeide bonen een oppervlakkig wortelstelsel
hebben, kan de plant na enkele dagen wateroverlast al afsterven.
Tijdens de periode van de bloei en van de peulvorming mogen bonen niet
te droog staan. Alhoewel we bonen liefst niet te veel beregenen, kan
het toch nuttig zijn om een geultje langs de planten te maken en hierin
wat water te laten lopen tijdens de bloei en de periode van
vruchtvorming. Te weinig water in die periode kan ervoor zorgen dat de
peulen kort zijn en te weinig zaden bevatten. Bonen met draad zullen
bij droog en warm weer nog meer de neiging hebben draad te vormen.
Vruchtafwisseling
Geen bonen zaaien na een vlinderbloemige (bonen, erwten, tuinboon). Er
wordt aangeraden maximaal één maal per vier jaar terug te keren met
vlinderbloemigen op hetzelfde perceel. In het vruchtwisselingsschema
gaan zij de kolen vooraf.
Bemesting
De familie van de vlinderbloemigen heeft de eigenschap dat er zich op
de wortels kleine, ronde knolletjes bevinden die gevormd worden door
symbiose of samenwerking tussen de plant en bacteriën. Deze bacteriën,
die in de wortel van de plant een geschikt substraat vinden om zich te
handhaven en te vermenigvuldigen, bezitten het unieke vermogen om
stikstof uit de lucht om te zetten in stikstofvormen die de plant als
voedsel kan opnemen.
De stikstofbemesting hoeft bij bonen eigenlijk niet, tenzij op heel
arme gronden. Bonen zijn ook gevoelig voor te veel zouten in de grond
tijdens het kiem- en jeugdstadium. Dan is er groeiremming en zien we
naar beneden opgerolde en gele bladeren.
Te veel organische bemesting veroorzaakt een te weelderige groei, met
als nadeel te weinig bloei en te zwak uitgegroeide peulen die snel
rotten. Stalmest trekt bonevlieg aan. Zorg wel voor een humusrijke
grond. Organische bemesting aan de voorteelt geven is een voordeel.
Eventueel voor de teelt een lichte bijbemesting met stikstof op arme
gronden. Ook op lichte gronden is 30 gram per m² patentkali aan te
raden.
Zaaien
Zaaien in open lucht kunnen we pas vanaf half mei. Vroeger zaaien geeft
dikwijls mislukking omdat de grond nog niet voldoende opgewarmd is. De
grond moet immers minimum 10°C warm zijn. Je kan toch vroeger zaaien
als je eerst de grond die je uitgekozen hebt gedurende een veertiental
dagen afdekt met plastiek om de opwarming van de grond te versnellen.
Toch moet je er ook rekening mee houden dat de groeitemperatuur voor
bonen 15°C is.
bonen in potjes zaaien
Daarom is het beter de bonenteelt
te vervroegen door eerst in bloempotten te zaaien rond half-april en
deze planten dan half mei buiten te planten. Zaai dan zo’n vier zaden
per bloempot (diameter 12cm). Voor struikbonen streven we naar een
plantdichtheid van 25 planten per m². Je kan dit bereiken door te
zaaien op een afstand van 50 cm tussen de rijen en 8 cm in de rij. De
zaaidiepte bedraagt 3 tot 4 cm.
Je kan met goed gevolg bonen
zaaien tot ongeveer 15 juli. Bonen zijn immers zeer gevoelig voor
nachtvorst, zodat de oogst tegen 15 oktober zeker moet binnen zijn. Wie
pas de tweede helft van juli zaait moet wat geluk hebben met het
weer.
Stokbonen worden best gezaaid ten laatste begin juni. Let er op dat je
bij stokbonen de bonen aan de binnenkant van de stokken zaait, zo
groeien ze gemakkelijker langs het raamwerk. Leg een vijftal zaden per
stok in een kleine halve cirkel . Je kan natuurlijk ook stokbonen
voorzaaien en dan bij de stokken uitplanten. Zo kan je nog wat vroeger
oogsten.
bonen in plastiektunnel
Kassen, plastiek of glas, kunnen
gebruikt worden om een bonenteelt te vervroegen. Je kan er rechtstreeks
ter plaatse zaaien vanaf begin april. Laat wel eerst een paar dagen de
kas dicht zodat de grond kan opwarmen. Is de kas niet vrij begin april,
dan kun je vanaf half maart bonen zaaien in potjes, bijvoorbeeld drie
zaden per pot. Deze plant je dan uit rond half april op een afstand van
50 cm tussen de rijen en 30 cm in de rij.
Aanaarden
Om later gemakkelijker water te kunnen geven en om de planten wat steun
te geven is het aan te raden vlak voor de bloei de planten wat aan te
aarden. Let er dan toch wel op dat je de wortels niet te veel
beschadigt.
Steunmateriaal
Er zijn heel veel mogelijkheden voor het bouwen van het
steunmateriaal bij stokbonen. De hoogte van de staken of stokken voor
de stokbonen is minimum 2,5 m voor slabonen en 3 m voor snijbonen.
De meest gebruikelijke wijze is om op een bed van 1 m breed aan beide
zijden een rij stokken te steken, tegenover elkaar geplaatst in schuine
richting. De stokken staan dan op een afstand van 60 cm. De twee elkaar
kruisende stokken worden op een hoogte van 2 m aan elkaar vastgekoppeld
aan een boven de kruispunten aangebrachte dwarsligger.
Je kan ook een wigwamvorm maken
waarbij je drie tot zes stokken bovenaan verbindt. Of je kan een
fietswiel bovenop een paal van vastzetten. Daaraan bevestig je een
twaaltal touwen die je in de grond vastzet met metalen haken. Bij
gebruik van touwen is er meer kans op afzakken van de planten.
klimnet
Meer en meer wordt er ook gebruik gemaakt van klimnetten met een hoogte
van 2 m.
Oogsten
De opbrengst is bij bonen dikwijls een meevaller en schommelt tussen de
12 kg (stam) en 20 kg (stok) per 10 m². Afhankelijk van de variëteit
zijn één, twee of meerdere plukbeurten nodig. Wacht niet te lang met
oogsten, de kwaliteit gaat snel achteruit. Stokbonen regelmatig oogsten
zorgt voor betere doorgroei. Bonen bewaren kan slechts enkele dagen, de
peulen verslappen al snel. Zorg voor oogstspreiding door regelmatig
zaaien. Bonen lenen zich goed om in te vriezen Blancheer ze, voor het
vriezen, 2 minuten kokend water.
Ziekten en plagen
Zwarte boneluis
Zorg voor planten met een evenwichtige groei, zowel een te zwakke als
een te sterke groei bevordert de aantasting door boneluis.
Oost-Indische kers trekt de zwarte luis aan. Overwintert als ei op
sneeuwbal en kardinaalsmuts en soms als als luis op kruidachtige
planten. In de lente is er een invasie op gezonde planten (juni-juli)
Ook op bieten bijvoorbeeld.
Bonevlieg
Legt zijn eitjes in de grond nabij het zaad. De larven vreten aan de
kiemende bonen, de jonge kiem sneuvelt of komt niet op. Deze
larve vreet de eerste kiemblaadjes tussen de zaadlobben op waardoor er
de zogenaamde ‘"soldaatjes" boven komen.Als de eerste echte bladeren
verschijnen is er geen gevaar meer voor aantasting. Niet zaaien na
spinazie en geen verse mest gebruiken. Een week wachten na een
grondbewerking vooraleer de bonen uit te zaaien. Hou rekening met de
periodes waarin de bonevlieg rondvliegt, dit zijn eind mei, begin juli
en half augustus. Vroeg zaaien en zaaien half juni is dus ideaal.
Zaaien onder vliesdoek kan schade voorkomen. Of je kan voortelen in
potjes. Grotere planten zijn niet meer gevoelig voor bonevlieg.
Spint
Staakbonen hebben soms last van spint, die zuigschade veroorzaken.
Eerst zijn er gele vlekjes, later wordt het blad helemaal bruin en
sterft af. Zorg voor een goede doorgroei van de planten en laat zo
weinig mogelijk tocht toe op de planten
Grijsrot of Botrytis
Heel dikwijls is het zo dat het bloemrestje aan de peul blijft hangen
en daar begint te schimmelen. Voldoende ruim planten zodat de plant
voldoende kan opdrogen.
Sclerotinia
Soms vallen er enkele planten uit doordat de
stengel of de bonen rotten en wit schimmelpluis vertonen. Binnenin
zitten zwarte bolletjes. Dit zijn de overlevingsstructuren van deze
schimmel. Blijft lang in de grond en heeft veel groenten als
waardplant. Slasoorten, andijvie, selder en knolvenkel zijn ook
gevoelig.
Roest overwintert op zieke plantendelen en op
bonestaken
Vlekkenziekte wordt gekenmerkt door Ingezonken
vlekken op peulen, bladeren en stengels), overwintert op ziekte
plantendelen en zaden (Colletotrichum). Komt nog weinig voor.
Vetvlekkenziekte wordt veroorzaakt door een
bacterie (Pseudomonas) Komt weinig voor.
Hoe het onderscheid maken tussen de
verschillende bonenrassen?
1. Stambonen (struikbonen)
De peulen worden geheel of in stukjes gebruikt als groente. Er zijn
hierbij verschillende types.
Naaldboontjes Franse selecties die heel fijne en tot 20 cm lange
peulen vormen. Het gewas is meestal weelderig en er wordt meerdere
keren geplukt. Dit is nodig omdat ze vrij snel vliezig worden. De zaden
zijn zwart, bruin, beige of gevlekt. (=Gekleurdzadige soorten). Het is
bekend dat gekleurde zaden net iets beter de koude en de vochtigheid
verdragen bij een (te) vroege zaai. Soms aangeboden als ‘Haricots
verts’.
Chinese boontjes (hotelboontjes) Zijn veel korter, maximum
12 cm. Het gewas is meer gedrongen en de oogst kan gebeuren in één tot
maximum twee maal. De peulen zijn zeer recht, fijn en gelijkvormig. Dit
maakt dat het soms moeilijk te bepalen is wanneer je nu juist moet
oogsten. De zaden zijn wit. Kunnen iets dichter gezaaid worden. (
Rassen Ardes - Autan - Novostar - Pros Gitana - Lipsos en Miracle)
Prinsessenboontjes Hebben witte of bruine zaden, en een
iets minder fijne peul dan de naaldboontjes. De peulen zijn vlezig en
hebben de neiging snel over te gaan tot zaadvorming in de peulen.
Sommige stamslabonen hebben goudgele peulen, dit zijn dan boterbonen,
nog andere soorten zijn paars. De meningen over de smaak van boterbonen
lopen uiteen over zeer goed tot ‘flets’. De paarse bonen
kleuren groen bij het koken en hebben een uitstekende smaak.
Snijbonen Hebben lange, platte, brede peulen en worden voor het
gebruik versneden. Vooral de oudere snijboonrassen (prijs!) moeten iets
jonger geoogst worden.
2. Stokbonen
Groeien langs stokken of draden.
Stokslabonen Zijn meestal langer dan de stamslabonen. Met
stokbonen kan op een kleine oppervlakte een grote opbrengst gehaald
worden. Stokslabonen zijn eigenlijk van het type prinsessenbonen.
Stoksnijbonen. De peulen van de stoksnijboon, die ook langs stokken
of draden geteeld wordt, zijn nog iets langer.
Spekbonen Lijken, dikke, grote slabonen die als snijbonen
kunnen gebruikt worden. Ze geven een hogere productie dan de
stamslabonen.
3.Droogbonen
Hardschillige bonen, waarvan de volgerijpte en gedroogde zaden kunnen
bewaard worden en later gekookt gegeten. De peulen kunt u ook in een
zeer jong stadium eten. Er is de gele citroenboon, de kievitsbonen, de
soldatenboon, borlottobonen. Op dekooktips.com vind je een mooi
overzicht van zeer rijke variatie aan droogbonen. Het zijn vooral
stambonen of struikbonen.
Flageoletbonen. Een aparte groep bij de droogbonen. Bij
flageoletbonen worden de bonen gedopt bij afgerijpte, doch nog groene
peulen. (zoals erwten) of worden geoogst zoals droge bonen. Ze behouden
wel hun groene kleur
pronkboon
4. Pronkbonen Deze klimmende bonen onderscheiden zich
door een robuustere groei, en doordat de wortel vaak knolvormig verdikt
is. Is sterker tegen ziekten en verdraagt goed gure
weersomstandigheden. De lange brede peulen worden in jong stadium
regelmatig geplukt om te eten als snijboon. Te harde peulen gebruiken
als droogbonen.. Vele variëteiten zijn roodbloeiend zijn, en hebben
sierwaarde Pronkbonen behoren tot een andere soort, namelijk Phaseolus
coccineus.
|